Coöperatie Voorthuizen en Omstreken
Op 15 maart 1915 werd, na vele voorafgaande vergaderingen, de Coöperatieve Aankoopvereniging Voorthuizen en Omstreken opgericht.
Initiatiefne mers waren de heren C. Derksen, E. van Donkersgoed, J. van Galen, E. Hesselink, A. Klaassen, J. Nes, J. Wagenaar en J.H. Zandbergen die ook bij de oprichting van de Barneveldse coöperatie al een grote rol speelde. Zandbergen werd de eerste voorzitter van de Voorthuizense coöperatie. Er werd gestart met een soort bestel vereniging. De orders werden eerst opgenomen en pas daarna werden de goederen bij de fabrikanten besteld zodat er voor de vereniging geen enkel financieel risico bestond. De leden dienden de bestelde goederen zelf af te halen. De opslag van de niet verkochte goederen werd al spoedig een probleem. Eerst huurde men een oude boerderij aan het Smidsplein die als opslag loods werd gebruikt, maar door de snelle groei van de coöperatie bleek die al spoedig te klein. ‘Regeren is vooruit zien’, dacht het bestuur en kocht vervolgens een terrein aan dat niet al te ver van het station Voorthuizen aan de spoorlijn Ede-Nijkerk lag. Hier werd een fors pakhuis gebouwd. Daar waren niet alle leden het mee eens en het conflict liep zo hoog op dat enkelen meenden te moeten bedanken.
Niet lang na de vestiging aan de Zwarteweg/Baron van Nagellstraat werd besloten de activiteiten van de coöperatie uit te breiden met een graanmalerij. In 1924 werd een Hinderwetvergunning (nr. 226) aangevraagd voor de oprichting van een malerij voor graan en veevoeder artikelen. Daarbij zou gebruik worden gemaakt van twee elektromotoren van respectievelijk 27 en 472 pk. De inrichting zou, volgens de aanvraag, uitsluitend bestemd zijn voor het malen en opslaan van veevoeder artikelen zoals granen, (lijn)koeken en dergelijke. Naast de genoemde motoren werd gebruik gemaakt van een dubbele maalstoel, een elevator, drie transportschroeven, een dubbele koekenbreker, graan karren en een hijstoestel met een maximale capaciteit van 150 kg.
Het was een zware slag voor de coöperatie dat het baanvak Barneveld/Voorthuizen van de lijn in 1937 werd gesloten en de lijn vervolgens werd opgebroken. De toenmalige directeur, Klaas Mijnheer, bezocht in gezelschap van de toenmalige burgemeester van Barneveld, Joachim Westrik, vele malen de directie van de Nederlandse Spoorwegen in Utrecht om een verdere openstelling te bepleiten, maar dat bleef zonder resultaat.
Na een aantal jaren bleek het pakhuis te klein. Besloten werd het gebouw te vergroten en er tevens een silo bij te bouwen. Die was bedoeld om er het door de leden verbouwde graan in op te slaan. De silo kwam in 1941 gereed, maar daar ging wel het een en ander aan vooraf.
In augustus 1939 werd, in verband met de toenemende oorlogsdreiging, het leger gemobiliseerd. Dat betekende dat de bestaande gebouwen van de Coöperatie door de aldaar gelegerde huzaren werden gevorderd. Dat leverde voor de werkzaamheden van de Coöperatie grote problemen op. In overleg met de commandant van de in Voorthuizen gelegerde 4e Verkenningsafdeling, overste D.A. Camerling Helmont, werd besloten gezamenlijk een extra grote kunstmest loods te bouwen, die na het gereed komen er van voor de legering van de huzaren en de stalling van de paarden zou gaan dienen. Het gebouw werd in oktober 1939 geopend ter gelegenheid waar van een herdenkingssteen werd ingemetseld.